‘Ik is klein’, het zinnetje van Calimero, het tekenfilmkuiken met zijn scheve eierschaal, komt als citaat in de Van Dale. Hoofdredacteur Ton den Boon heeft dit onlangs bekend gemaakt. Het volledige citaat ‘Zij zijn groot en ik is klein en dat is niet eerlijk’, vond hij overbodig, maar ‘Ik is klein’ leest hij nog regelmatig in de krant.
In de jaren zeventig zei je ‘Ik is klein’ om jezelf al grappend te verkleinen. Nu doen we dat subtieler: met verkleinwoorden. Nederlanders zijn er dol op! Youp van ’t Hek noemt Geert Wilders steevast neerbuigend ‘Geertje’ en de minister-president ‘Dickie’ Schoof. Mark Rutte doet het ook, maar dan om problemen net even wat kleiner te maken. Volgens Alexander Pechtold klinkt het dan zo: ‘Het is een steigertje van de koninklijke familie, een villaatje in Griekenland. Het is dan altijd iets kleins en onschuldigs.’
Maar verkleinwoorden zijn niet altijd lief. Cabaretière Katinka Polderman ergert zich dood aan zinnen als ‘Dan ga ik in mijn autootje met mijn collegaatje naar mijn baantje,’ zegt ze in De Taalstaat. Het klinkt alsof je onderweg bent naar een speeltuin, niet naar werk.
Verkleinwoorden kunnen lief en gezellig zijn, maar in de grotemensenwereld klinken ze eerder onzeker of denigrerend. Zeker als je een serieuze indruk wilt maken is het verstandig om ze achterwege te laten. Niet: ‘Ik heb een afspraakje met een uitgeverijtje om over mijn ideetje voor een boekje te praten.’ Maar: ‘Ik heb een afspraak met een kleine uitgeverij om mijn boekidee te bespreken.’ Anders maak je jezelf onnodig klein. En dat is niet eerlijk.
De juiste toon oefen je in Begrijpelijk schrijven.