Jan Wolkers (1925 – 2007) heb ik weleens in het echt gezien. En ook gesproken. Voorjaar 1995 haalde ik hem in toen hij voor me liep in zijn witzilveren baseballjack op weg naar de Openbare Bibliotheek Den Haag. Ongevraagd vertelde hij me waar Karina was.
In de bibliotheek zei hij later dat hij zijn boeken na zijn dood nog twintig jaar gaf. Langer werden Nederlandse schrijvers na hun dood niet gelezen. “En Multatuli dan?”, riep ik vanuit het publiek, want ik wist dat die een held van hem was. “Jaaa, Multatuli”, zei hij met zijn lijzige stem, ”Maar die taal… , Multatuli schrijft levend Nederlands.”
Veelschrijver Simon Vestijk, overleden in 1971, werd in 1995 inderdaad niet meer gelezen. Maar Kort Amerikaans (51e dr.), Terug naar Oegstgeest (41e dr.), Turks fruit (47e dr.), eigenlijk al zijn titels, zijn tien jaar na Wolkers’ dood nog probleemloos te krijgen. Dat komt ongetwijfeld door zijn thema’s: seks en dood. Maar zeker ook door zijn stijl. De directe, onverbloemde taal, de plastische vergelijkingen, de sprekende citaten, de humor. Wolkers lezen is smullen.
Op 19 oktober verscheen Het litteken van de dood, Wolkers biografie, geschreven door Onno Blom. De titel verraadt al dat Blom flink door de stijl van zijn onderwerp is beïnvloed. Ook Bloms stukjes in de Volkskrant deden dat. “Beelden uit de afgelopen tien jaar sloegen als een golf door me heen.” “Ik zie me de brieven (…) lezen en voel de angst in mijn kaken trekken.” Het zijn Wolkeriaanse zinnen.
Wolkers steekt je aan. Mij ook. Wie wil niet als Wolkers kunnen schrijven? Alleen: niemand doet het Wolkers na. Je moet je eigen stijl vinden. Eerst moet je levend Nederlands leren schrijven. Dan ga je je eigen stijl ontdekken en aantrekkelijker schrijven. Uiteindelijk maak je kunst.